Artikel 1, lid 2, waarin de bronstaat wordt omschreven als de lidstaat vanwaaruit de betalingen worden verricht, blijft ongewijzigd.
Voor de toepassing van deze definitie wordt in artikel 1, lid 3, verduidelijkt dat een vaste inrichting wordt geacht een betaling te verrichten voor zover deze een fiscaal aftrekbare uitgave vormt. Blijkens het verslag van de Commissie over de richtlijn is het duidelijk uit de context dat de vereiste inzake "aftrekbaarheid" moet garanderen dat de richtlijnvoordelen slechts worden verworven ten aanzien van betalingen die kosten vormen die aan de vaste inrichting kunnen worden toegerekend. Op grond van de huidige formulering zou deze bepaling evenwel ook gelden in gevallen waarbij de aftrek op andere gronden wordt geweigerd. In de herschikking wordt dit lid gewijzigd om duidelijk te maken dat de richtlijn van toepassing is wanneer de betaling verband houdt met de werkzaamheden van de vaste inrichting.